Logo
HEEMKUNDIGE KRING ZWIJNDRECHT BURCHT

 2024 07 DeParadeFoto

Graag uw opmerkingen en andere interessante informatie. Bezoek ons Forum.

Félicien De Paradé werd op 7 juni 1910 te Zwijndrecht geboren als oudste kind van het echtpaar César De Paradé en Nathalia Backeljauw. Het gezin werd vervolledigd met broer Ghislain (°13 juli 1912) en drie zussen: Paula (°15 maart 1914), Maria (°11 januari 1916) en Josée (°14 april 1920).
Zijn vader was zelfstandig schrijnwerker. Het gezin woonde Dorp West 3 en verhuisde in april 1920 naar de Moortelstraat 10 (nu Dorp West). Daar baatte zijn echtgenote korte tijd ‘Café Flandria’ uit. Deze herberg was gelegen in het zogenaamde Klein Moortelstraatje op de plek van de oude tramhalte aan de kerk. In juli 1925 verhuisden ze opnieuw, nu naar de Polderstraat 5, het pand naast het huidige Vlaams Huis, waar ook de schrijnwerkerij was ondergebracht.

2024 07 DeParadeLeraarOnderwijzer

2024 07 DeParadeLerarenkorpsLerarenkorps

Félicien studeerde af als onderwijzer aan de Antwerpse Normaalschool. Hij werd in september 1929 benoemd als zogenaamde 11de onderwijzer in de aangenomen vrije jongensschool in Zwijndrecht. Hij gaf tevens les in de plaatselijke avondschool voor hout- en metaalbewerking.

2024 07 DeParadéVerlovingVerloofdHij huwde op 2 augustus 1938 met Maria Van Nederkassel (°5 mei 1915, + 19 januari 1987), dochter van een veehandelaar. Haar vader was een Nederlander die zich na zijn huwelijk in Zwijndrecht vestigde. Door haar huwelijk kreeg Maria de Belgische nationaliteit. Het jonge koppel ging wonen in de Leopoldstraat 11 (nu A. Van Roeyenstraat).
Maria Van Nederkassel was modiste en had een winkel in het voormalige ouderlijk huis, op de hoek van Dorp-West en A. Van Roeyenstraat.

Beide ouders van Félicien overleden op 19 mei 1940 bij 'de Slag om Zwijndrecht' door de inslag van een obus op hun keuken in de Polderstraat. Twee van hun dochters waren die dag thuis, maar overleefden de inslag.

Het gezin van Félicien en Maria werd op 22 januari 1944 uitgebreid met de geboorte van Gertuida (Gert). Félicien was o.m. actief in de plaatselijke toneelkring. Een opvoering, die vaak in familiekring werd aangehaald, was zijn rol van Suske Wiet in het toneelstuk 'En waar de Sterre bleef stille staan' van Felix Timmermans.
In een verslag over de inwijding van de vernieuwde kerk op 18 augustus 1929 vermeldt 'De Gazette van Beveren': "Tijdens het banket werd de piano gehouden door den heer Sax van St-Niklaas, luimige opwekkende liederen gezongen door de heeren Felix De Paradé, onderwijzer en G. Van Menten, student in de filosofie".
Op 21 februari 1933 publiceerde de Gazette van Beveren een verslag over de viering van het Davidsfonds. '…..Want er wordt gezongen, voorgedragen , gelezen en toneel gespeeld, door de knapsten, die we aan toneelratten bezitten namelijk de heeren G. Van Dosselaer met zijn mooie stem en heerlijke mimiek, Fel. De Paradé met zijn hoogstaande toneel-techniek en Pol Toté de onvergetelijke humorist en dramaturg.

2024 07 DeParadeToneelToneel

De Zwijndrechtse beeldhouwer, Florent De Paradé, (° 03 mei 1903, + 03 oktober 1936) was een achterneef van Félicien.
Félicien was plaatselijk en gewestelijk secretaris van het Davidsfonds en medewerker van "Den Wijngaard", het 'orgaan van 'den parochialen missiekrans'.

2024 07 Kaft (recto) PolderlandFélicien De Paradé schreef drie streekgebonden romans met als thema de, ondertussen verdwenen, Zwijndrechtse polder en zijn bewoners: rijke herenboeren, maar vooral arme stumperds die leefden van wat de polder hen bood.
Zijn eerste werk, 'Polderland', werd uitgegeven in 1942 door Davidsfonds Leuven en is een bundeling van zes novelles. Hierin wordt het verhaal gebracht van o.a. Gor Dekker, de sluisdraaier, die dramatisch om het leven komt bij het reinigen van de oude sluis. In een andere novelle duldt Landuyt, de norse, bezitterige boer, geen vreemden op zijn gedoente. Hij leeft sinds meerdere generaties in conflict met de Van Gheem's. Hij beeft voor Kreeft, de arme palingvisser, die 's nachts door de polder dwaalt en de geheimen Van Landuyt kent en hem chanteert. Het vertelt de geschiedenis van de zoon van Drieske Melis, die de ziekte van zijn moeder erfde en aanvallen krijgt, waardoor de dorpsgemeenschap hem mijdt. Hij steekt de stallingen in brand. Thor Bruynhout, de jachtwachter die de slechtste nog niet is maar die door Sooi Reps, de stroper, in de dorpsherbergen wordt uitgedaagd en belachelijk gemaakt.
De lezer maakt kennis met Dolf Bracke die een weduwe met vier kinderen huwt en er zelf ook nog twee meebrengt. Hij leeft van stroperij en haat al wie niet arm is en Fransoo Dillen, de molenaar, die zijn vrouw verliest, gegrepen door de 'gasmachine' en die zelf het leven laat als de storm de molenwieken vernietigd. Er is Peer de Voeger, die zijn verdriet verdrinkt, zijn huis moet verkopen en in het klooster bij de nonnen wegkwijnt.
Het boek is geïllustreerd door Renaat Demoen, (° Emelgem-Izegem 1914, + Averbode 1986). Hij was een autodidactisch illustrator en werkte o.m. voor 'De Druivelaar', het Davidsfonds in Leuven, maar vooral voor de uitgeverij van de abdij van Averbode met o.a. hun gekende uitgaves 'Zonneland' en 'Vlaamsche Filmkes'.

Zijn twee volgende romans, 'Het Reigershuis' en 'In den Hemel', werden beiden uitgegeven in 1943 bij 'Wiek op', Brugge & Utrecht.
Bij de uitgave van een nieuw boek werd door deze uitgeverij een korte beschrijving van de auteur en het werk gepubliceerd.

2024 07 Kaft (recto) Het Reigershuis'Het Reigershuis' kreeg volgende omschrijving mee:
‘Ergens in de polder, tusschen de zwaar overwolkte landwegen en de ondiepe schorren ligt de hoeve "Het Reigershuis", welke boer Ivo van Gulck door zijn onvermoeibaar labeur en zijn schranderen handelsgeest volledig wist los te maken uit de handen van den geldschieter Cloeten, die in 't groote witte huis in het dorp aan drankmisbruik ten onder gaat.
Elvire, de stille dochter van Cloeten, trouwt met Casimir, den werkzamen maar lichtzinnegen zoon uit "Het Reigershuis". Ivo van Gulck werpt zich hals over kop in den winstgevenden veehandel en deinst voor geen oneerlijke pracktijken terug. Op het prille huwelijksgeluk van Elvire en Casimir valt een diepe schaduw ingevolge een liefdesavontuurtje van den jongen boer. De oorlog breekt uit, Casimir wordt onder de wapens geroepen en keert niet meer weer. De dood van zijn zoon bant volkomen de schraperigheid uit het hart van den ouden boer. De zwijgzame Elvire, een onvergetelijke figuur uit dit boek, aanvaardt moeizaam het ultieme offer dat van haar een ondoordringbare en onbegrijpelijke lotsbestemming gevergd wordt: den dood van haar ongelukkig kindje.
Wonderbare bladzijden van dramatische visie bevat dit werk van een jonge auteur, die over een zeer persoonlijk talent beschikt om de gewone dingen des levens uit hun alledaagsheid te ontheffen en de werkelijkheid te identificeeren. Een diepe aandacht heeft Félicien De Paradé voor het met mysterie geladene, ietwat grauwe landschap aan de Schelde.
De harde, zwijgzame ziel van de polderboeren heeft hij met een ongewone intuïtieve scherpzinnigheid gepeild.
Rust en kracht kenmerken dezen roman van één der markantste figuren uit het Vlaamsche proza-renouveau dezer dagen; rust, die haar oorsprong vindt in de ongeblaseerde uiting van een oorspronkelijk en rijk talent; kracht, die wortelt in een hartstochtelijk doch beheerscht beleven van de dingen der lucht en der aarde, welke onontwarbaar vergroeid zijn met den mensch, die deze gezegende lucht inademt en aan deze aarde in noest gezwoeg haar gaven ontrukt'.

2024 07 Kaft In den hemel'In den Hemel' kreeg deze beschrijving mee:
‘In de schamele landelijke herberg 'In den Hemel' bij het zielige wagenmakertje Serafien hokken ze te samen: Lien, Serafien's berekenende echtgenoote, zijn bedrogen dochter Leonie, Godfried de Zeeman met zijn ondempbaar verdriet en Marus de vreemdeling, de door het noodlot geteekende, die den weerwolf versloeg en tijdens een strooptocht, opgejaagd, bij vergissing zijn eigen bruid door het hart schiet.
Meer dan "Her Reigershuis" sluit deze jongste roman van Félicie De Paradé, althans wat het milieu betreft, aan bij de beste verhalen uit zijn eerste werk, den bundel "Polderland".
De jonge, zeer begaafde Waaslandsche auteur schetst het leven van arme stumperds, die langsheen de Scheldedijken huizen of zwerven "op de wegen, die als groote eerden kruisen op de tinten der akkers liggen". Dit boek getuigt van uitzonderlijk atmosfeerscheppend talent. De Paradé bezit een uitgesproken zin voor het tragische. De handelingen van zijn personages zijn onafscheidelijk verbonden met het honderdvoudige uitzicht van de natuur en van de goede aarde; want "de aarde is goed voor den mensch, die heur geheimen nadert en in zijn hart bewaart". De Paradé heeft echter deze, door hem verworven geheimen, met de mildheid van den oprechten kunstenaar goedjongstig prijsgegeven in de uit 's harten ervaring gegroeide mijmeringen, waarmee hij de daden zijner romanfiguren omkleedt.
"In den hemel" bevat enkele fragmenten, welke een opvallende dramatische bewogenheid vertoonen; fragmenten welke ons vreemd te moede stemmen en aan het geheele werk een bijwijlen wilde, bijwijlen verterende romantiek verleenen, die diep en krachtig resonneert in ons gemoed.’

Mogelijk werd Félicien ziek kort na de geboorte van zijn dochter. De pijn was niet te harden en zijn ziekbed werd verplaatst naar de woning van een tante van zijn echtgenote in de R. Orlentstraat. De Paradé overleed er, na een slepende ziekte, op 27 april 1945.
Dat gebeurde, zoals hij het zelf beschreef in zijn laatste roman 'In den Hemel': "als het hout weer zacht werd en de lente in onstuimige kracht lossprong over de aarde".
Hij werd op 30 april begraven. Schooldirecteur Paul D’haese sprak een lijkrede uit waarin hij de vele kwaliteiten van meester Félicien prees. Het hoofdbestuur van het Davidsfonds bood in een brief zijn medeleven aan.
Schrijver Filip De Pilleceyn vroeg in 1950 naar een onuitgegeven werk van Félicien De Paradé. Maar het is onduidelijk of dat ook werd gevonden.
Het graf van Félicien De Paradé bevindt zich nog steeds op het Zwijndrechtse kerkhof, in de middengang rechts in het nieuwe gedeelte.

Tekst: Etienne Van Hoey

Noot:
Deze tekst is gebaseerd op herinneringen van de auteur en op de familiegeschiedenis. Dochter Gert De Paradé werkte hier ook aan mee, door middel van een interview met Dirk Verelst. Deze laatste verzamelde ook nog wat gegevens her en der uit de bevolkingsregisters. De foto’s behoren tot de familieverzameling.