Graag uw opmerkingen en andere interessante informatie. Bezoek ons Forum.
De vondst van een oude huurovereenkomst
Tussen een hoop oude documenten zat een getypt velletje met een handtekening Verhulst “ter eener zijde” en een handtekening Orlent “partij ter andere zijde”. Die tweede handtekening was van Robert Orlent, die tekende als gevolmachtigde E.L.36’.
Verder onderzoek leerde mij dat het document een overeenkomst was, opgesteld op 1 mei 1937, gesloten tussen het echtpaar Alfons Verhulst (schoenmaker) en Marie Leonie Dillen, enerzijds, en “de leiding en scouts der zes-en-dertigste Sinte-Theresia-eenheid”, anderzijds. In het keurig getypte document lezen we dat het echtpaar Verhulst-Dillen het “recht als huurder over een schuur en afdak, alsmede over den eraan palende hof (incluis de fruitbomen en groenten en wassende) afstaat aan de partij ter andere zijde”.
Deze partij “ter andere zijde” betaalde hiervoor een vergoeding van 100 frank en 500 kilogram aardappelen bij de overname en daarna een jaarlijkse huur van 550 frank rechtstreeks aan de eigenaar, “welke som door de eigenaar aan de partij ter ener zijde op zijne huur zal verminderd worden”.
Waar die “schuur en afdak, met eraan palende hof” waren gelegen en wie de eigenaar was van dit pand, staat niet in de overeenkomst...
Aangezien ik vermoedde dat het hier ging om het huidige scoutsterrein in Zwijndrecht, zette ik mijn onderzoek verder.
Alfons Verhulst en Marie Leonie Dillen woonden op “de Groote Baan”, nummer 89. Het woonhuis aan Dorp Oost staat er heden nog en draagt huisnummer 75. Er bestaat een rudimentair plannetje, getekend op ruitjespapier, met daarop een grondplan van het pand en de achterliggende grond. Het woonhuis met achterbouw, heeft daarop een gevelbreedte van 8 meter en een diepte van 18 meter. Het gebouw op de achtergelegen grond heeft een lengte van 40 meter en een breedte van maximum 5 meter. De grond zelf is bijna 1 are groot.
Het huis en de grond, gelegen in de wijk, die gekend is onder het toponiem “Ouden Molenkouter”, waren eigendom van het echtpaar François Auguste Van Goey en Anna Maria Smet. Frans Van Goey was vetweider en was in Zwijndrecht gekend als “den dikke Van Goey”. Hij woonde in 1937 in de Moortelstraat 27 (huidig adres: Richard Orlentstraat 25).
Op 5 juli 1937 werd bovengenoemde overeenkomst vervangen door een huurovereenkomst tussen de eigenaar, Frans Van Goey en de “gevolmachtigd eenheidsleider der Sinte Theresia Eenheid”, Robert Orlent. Oorspronkelijk stond op deze overeenkomst de “Sinte Theresia Eenheid Zwijndrecht, Naamloze Venootschap zonder winstgevend doel” vermeld als huurder, maar die naam werd doorstreept. De reden voor deze wijziging is duidelijk: de St-Theresia scoutsgroep Zwijndrecht was geen juridische entiteit. Het idee om een VZW op te richten was in 1937 al aanwezig, maar het zou nog duren tot 17 januari 1939 eer de oprichting van de VZW Sint-Joris werd vermeld in het Belgisch Staatsblad.
De zoektocht van de jonge scoutsgroep naar een eigen terrein en lokalen
Zeven jaar na de oprichting, had de jonge scoutsgroep St-Theresia eindelijk een vaste stek gevonden. Na de officiële aansluiting bij het Vlaams Verbond der Katholieke Scouts op 8 november 1930, waren de bezielers van de groep voortdurend op zoek geweest naar een geschikte locatie voor de vergaderingen en activiteiten. Hierna volgt een korte geschiedenis van deze zoektocht.
De eerste vergaderingen vonden plaats onder een afdak van het Gildenhuis. Wat later werd een eerste lokaal ingericht op de zolder van brouwerij Orlent . In 1934 vond de groep onderdak in twee stallingen aan Dorp West 15. Een stal deed dienst als werkplaats, de andere als vergaderzaal. In de jaren dertig was op Dorp West 15 het café "De vier Eemers" van Désiré Van Gelderen. Later volgde een hernummering, het pand lag ter hoogte van het huidige Dorp West 29.
In het begin van de jaren dertig steeg het ledenaantal gestaag, maar niet spectaculair. Daar kwam verandering in na de Vlaamse kermis van 1936. In de tuin van het klooster werd een modelkamp ingericht en daar kwam de pas opgerichte welpenhorde in beeld. Binnen de kortste keren waren er 25 “wolfkes” aangesloten. Daarna werd de voortrekkersstam opgericht, die moest zorgen voor de doorstroming van de verkenners.
Die groei had uiteraard een impact op de huisvesting. De lokalen waren veel te klein om de vele welpen, verkenners en voortrekkers op te vangen. In 1936 vergaderden de welpen in een hoek van de schrijnwerkerij van de avondvakschool van de Sint-Paulusschool. Er werd gespeeld tussen de schaafbanken en stapels hout. Dat was verre van ideaal en bovendien was de ruimte te krap voor de vele welpen..
Aalmoezenier Louis (Lode) Raemdonck ging op zoek in de gemeente en vond een in onbruik geraakte feestzaal achter de kerk. De zaal had vroeger nog gediend als repetitielokaal van de fanfare “De Eendracht”. In de grote zaal werden met karton, triplex en kilo's plaaster "nesthokken" ingericht. Alles ging goed, tot de eigenaar de feestzaal terug opeiste.
Alweer vond aalmoezenier Raemdonck een oplossing: een leegstaande, kleine herberg in de Moortelstraat. Volgens Antoine Van Bogaert was dit het huisje waar pastoor Cop in 1798 was opgepakt door de Franse soldaten. Deze informatie is echter niet juist: de herberg was gevestigd in het huisje Moortelstraat 37. Na de hernummering in 1964, werd dit Moortelstraat 43. Het huis werd eind van vorige eeuw, samen met de andere huisjes in de rij afgebroken. Op dezelfde plaats is nu de oprit naar de KSA-lokalen.
In 1936 kwam aalmoezenier Raemdonck terecht bij een groot terrein met een schuur, gelegen achter Dorp-Oost. Het duurde nog tot de lente van 1937 voor hij de huurders en de eigenaar kon overtuigen de scoutsgroep toe te laten tot deze eigendom. De stallingen hadden respectievelijk gediend als kolenmagazijn, koeienstal, paardenstal en karrenkot. Op de hof stonden enkele perenbomen van het ras "Winterkeizerin". De omgeving van het terrein was “landelijk”: de weilanden van de familie Van Goey werden enkel onderbroken door de grond waarop de “Villa Roosenberg” stond (zie Portretje mei 2020).
Het was een hele uitdaging om de stallingen “bewoonbaar” te maken. Tussen mei en september 1937 werd iedereen gemobiliseerd om de helpen bij de verbouwingen. Er werden muren uitgebroken en andere opgebouwd, beton gestort en een waterput gegraven. In totaal werden 2.400 kg cement en drie vrachtwagens zand gebruikt. en Tijdens de graafwerken werd het kadaver van een kalf opgegraven. In september 1937 werd het nieuwe lokaal “Sint-Jorisvest” plechtig ingehuldigd door pastoor Verdoorent.
In de huurovereenkomst was voorzien dat er veranderingen mochten worden aangebracht aan de stallingen, maar toch leverden de verbouwingswerken heel wat praktische problemen op. Bovendien was de groei van het ledenaantal niet te stuiten, waardoor er snel plaats te kort was.
De welpen moesten tijdelijk uitwijken naar een leegstaande elektriciteitscabine in de Sint-Annaboomstraat.
In 1939 verliep de huurovereenkomst voor het Sint-Jorisvest en moest een beslissing worden genomen: verder huren of kopen.. In januari 1939 werd de VZW "Sint Joris" opgericht, die eigenaar zou worden van de gebruikte gebouwen en grond. De VZW kreeg het startkapitaal van zes geldschieters: dokter Petrus Heyvaert, Robert Orlent, Etienne De Stobbeleire, Alfons Van Hove, Richard Stoop en onderpastoor Lode Raemdonck. Elk schonk 5.000 frank. Op 21 maart 1939 werd de notariële akte van verkoop getekend bij notaris Florimond Van Goey in Rupelmonde. De kosten bedroegen 4.257 frank.
Voor het onderhoud van de lokalen en voor de aanschaf van nieuwe materialen (o.a. de kampeeruitrusting) was geld nodig. In de loop van de jaren waren er enkele initiatieven genomen om aan geld te geraken: de verkoop van advertentieruimte in het blaadje "Ons Spoorteken", de verkoop van koffie (waarvoor de groep van Achiel Van Landeghem een commissie kreeg), de verkoop van inkomkaarten voor de jaarlijkse toneelavond en natuurlijk de verkoop van honderden kilo's peren....
In 1939 werden voor de eerste keer de "lentefeesten" georganiseerd. Lokalen en terrein werden omgebouwd tot bodega, café, werpkraam, visput, enz. Er werd een podium getimmerd waarop beroemde en beruchte sketches werden gebracht. Dit openluchtfeest bracht elk jaar behoorlijk wat centen op. Met die opbrengst werd begin 1940 het voortrekkerslokaal gebouwd.
Dan brak de oorlog uit. De Belgische regering vroeg alle jonge mannen ouder dan 16 jaar zich in Noord-Frankrijk ter beschikking te stellen van het leger. Zeven scouts, begeleid door Honoré Maes en Flor Van Remoortere, vertrokken per fiets naar Frankrijk: Germain Baetens, Edward Bijl, Raymond Lauwers, Leo Tindemans, Albert Van Hove, Jos en Jules Verhelst. Ze sloten aan bij een grote groep van 110 scouts uit Sint-Niklaas en belandden uiteindelijk in Wimille bij Boulogne sur Mer. Daar bleven ze enkele dagen. Er was geen enkele opvang voorzien en de Duitsers bombardeerden de omgeving. Er zat niets anders op dan met de fiets terug te keren naar Zwijndrecht. Eind mei werden ze er als helden ontvangen.
Tijdens de oorlogsjaren golden er heel wat beperkingen: de uniformen werden verboden, kamperen was verboden, nachtspelen, lange voet- en fietstochten waren verboden. Voor de activiteiten die niet waren verboden, moest maandelijks een schriftelijke toelating worden gevraagd aan de Orts-Kommandant. Toch slaagde de leiding er in allerlei activiteiten en zelfs kampen te organiseren. Maar daarover later meer...
Tekst: Bernard Verhelst
Bronnen:
- Herdenkingsboekje 30 jaar scouting - 25 jaar VVKS (36e St-Theresia Scoutsgroep 1956)
- Herdenkingsboekje 50 jaar scouting te Zwijndrecht (1980)
- Archief Jos Van Hove (1921-2021)
- Belgisch Staatsblad 11/02/1939
- Foto's van diverse oud-scouts
- https://www.geopunt.be/