Graag uw opmerkingen en andere interessante informatie. Bezoek ons Forum.
Het Vlaams Hoofd lag langs de Schelde, recht tegenover de stad Antwerpen. Het behoorde tot 1923, samen met de hele Borgerweertpolder, tot de gemeente Zwijndrecht, provincie Oost-Vlaanderen.
De verbinding over de Schelde verliep dmv. een aloud veer dat toen uitgerust was met stoomschepen. Het Waasland was reeds lang vragende partij voor een vaste oeververbinding.
Er waren reeds lang grote ideeën om de Borgerweertpolder tegenover Antwerpen te ontwikkelen tot een nieuwe stad. Napoleon wilde hier de Ville Marie-Louise oprichten met een arsenaal, scheepswerven en woonkazernes, alles ommuurd en verdedigd door een vestingsgracht. Daatoe werden meerdere plannen voorgesteld, maar nooit uitgevoerd.
Men was wel van oordeel dat de polder eerst moest worden opgehoogd vooraleer men die kon ontwikkelen. Tussen 1894 en 1906 werd heel het noord-oostelijke gebied aan de Scheldebocht onder een metersdikke zandlaag bedolven. Zo ontstond onder meer "St. Anneke plage", na 1923 "Antwerpen-Strand" genoemd.
Verschillende projecten werden gepubliceerd, alle in de stijl van Hausmann, de franse architect die o.a. Parijs transformeerde: brede boulevards werden geschikt in stervormige structuren. Pas in de daaropvolgende jaren begon de idee door te breken dat de linker Scheldeoever een residentiële functie moest krijgen. Omdat Antwerpen, met haar explosief groeiende bevolking, uit haar voegen barstte, zocht ze dringend naar nieuwe terreinen om haar inwoners te huisvesten. In de periode 1860-1915 verdubbelde ze haar oppervlakte door uitbreidingen buiten de muren op de rechteroever. Het aantal inwoners verdrievoudigde. Door de oorlog viel vanaf 1914 de plannenmachine stil. Concrete realisaties waren totnogtoe, bij gebrek aan goedkeuring door de overheid, uitgebleven.
Na de oorlog kwam de linkeroeverkwestie terug op de voorgrond. De wet van 19 maart 1923 bekrachtigde de overdracht van de Borgerweertpolder naar de stad. Deze nieuwe gunstige voorwaarden leidden weer tot enkele voorstellen tot aanleg. De overheid liet het initiatief volledig over aan particulieren en investeringsmaatschappijen. Het bekendste plan was ongetwijfeld dat van Henri Van de Velde, gepubliceerd in 1926. Deze beroemde architect was in het interbellum de leider en inspirator van de Belgische avant-garde architecten. Zijn plan was indrukwekkend en monumentaal. Voor de eerste maal werd er een groot belang gehecht aan het aandeel van hoogbouw in de toekomstige stad. De skyline van Van de Veldes nieuwe stad werd bepaald door 105 meter hoge wolkenkrabbers.
De decennia van plannen maken, zonder ook maar de minste concrete realisatie, maakte in de late jaren 1920 duidelijk dat het gigantische urbanisatieproject dringend anders moest worden aangepakt. De nationale overheid, de twee betrokken provincies en de gemeentebesturen uit de regio sloegen de handen in elkaar en richtten samen in 1929 de ‘Intercommunale Maatschappij van den Linker Schelde-oever’ (I.M.A.L.S.O.) op. In haar statuten werd een uitgebreide levensduur toegewezen: 70 jaar. Haar doel werd nauwkeurig vastgelegd in de stichtingsakte: Het aanleggen, onderhouden en het uitbaten van eene tunnel onder de Schelde, rechtover Antwerpen, alsmede het productief ten gelde maken van de gronden van den linker Scheldeoever en de uitvoering van al de werken welke dit productief en ten gelde maken zouden kunnen omvatten.
In 1931 besloot de Raad van Beheer, na een grondige studie van de ingediende ontwerpen en prijsaanbiedingen tot het bouwen van twee tunnels, één voor voertuigen en één voor voetgangers. De Luikse firma Compagnie Internationale des Pieux Franki kreeg deze opdracht toegewezen. Het was een reusachtige onderneming, enig in zijn soort. Het enige bestaande model voor de voertuigentunnel was de Holland Tunnel in New York, dat de inwoners daar als het "eight wonder" bestempelden. De idee om naast een lift ook "rollende trappen" in de voetgangerstunnel te voorzien was een absolute nieuwigheid. De werken begonnen respectievelijk op 1 maart en op 28 juni 1931. Voor de voertuigentunnel werd aan weerskanten van de stroom een monumentaal verluchtingsgebouw opgetrokken.
De Sint-Annekesboten bleven nog tot in 1959 in dienst. Ze waren met de opening van de tunnels nog niet meteen overbodig geworden. Fietsers en wandelaars lieten zich in de zomer liever overzetten, dan zelf het stuk onder de Schelde af te leggen. Bovendien werden enkel auto’s en vrachtwagens in de voertuigentunnel toegelaten. Voor karren en paarden bleef de overzet de enige manier om de overkant te bereiken.
Op 2 augustus 1932 keurde de Raad van Beheer van Imalso het programma voor de internationale wedstrijd voor de aanleg van Antwerpen-Linkeroever goed. De wedstrijd kon rekenen op een massale internationale belangstelling, liefst 97 ontwerpen werden ingediend. Ze had ook plaats op een moment van architectonische overgang. Terwijl de meeste ontwerpen zich nog vooral baseerden op een doorgedreven geometrisch stratenplan in de stijl van Hausmann, lieten vele inzendingen zich nu inspireren door het vernieuwende modernisme.
Imalso formuleerde enkele richtlijnen, maar er werden geen randvoorwaarden opgegeven ivm. handel, verkeer, woningtoestanden, de voorziene bevolking en bevolkingsaangroei. Ook de functie van de nieuwe stad bleef vaag: was er ook industrie, havenuitbreiding te voorzien in de plannen? Binnen het stadsbestuur stond burgemeester Frans Van Cauwelaert een snelle ontwikkeling voor, maar in welke richting die diende te evolueren kon niemand zeggen. Bovendien stond de wereldwijde economische crisis van na 1929 een grootschalige uitvoering van de plannen voorlopig in de weg.
Antwerpen vond de terreinen voor de broodnodige havenuitbreiding op de rechteroever. De idee van woonstad haalde het.
Het overgrote deel zou ingenomen worden door werklui, handswerklui, bedienden en bescheiden burgers. Imalso wou aan deze nieuwe bewoners een rustiger en meer verzorgd onderkomen aanbieden. Het leek er sterk op dat Linkeroever een modelstad op vlak van ‘kwaliteit van het wonen’ moest worden. In deze periode was het met de huisvesting en stedenbouw in de oude stad maar pover gesteld.
Men was evenmin eensgezind over de graad van autonomie van de nieuwe stad. De meeste ontwerpers hadden een volledige autonome stad voor ogen. Toch zagen ook enkele urbanisten het gebied meer als een volwaardige stadswijk, voor de meeste voorzieningen afhankelijk van de moederstad.
De wedstrijd voor de linker Schelde-oever was voor vele urbanisten de gedroomde kans om hun opvattingen toe te passen. Het gebied was eenvormig, onontgonnen, met slechts een minimale link met de historische binnenstad. Kortom, de gedroomde ‘testcase’ voor stedenbouwkundige experimenten.
De meeste ontwerpen wortelden in de tradities van het verleden. De modernisten stelden een totaalconcept voor: het creëren van een stad waar werkelijk aan alle behoeften van de bewoners werd voldaan. Het accent lag op collectieve woningen, gelegen in een groene omgeving. De grote inspirator van de modernistische beweging was de Zwitserse architect Charles Edouard Jeanneret, alias Le Corbusier. Het leidde tot het concept van volledig vrijstaande hoogbouwblokken, gelegen in een parkomgeving. Deze vorm van bouwen leek toen bijzonder geschikt om arbeiders te huisvesten. Het had alles wat de toenmalige arbeiderswijken niet hadden: licht, ruimte en groen. Voor 1930 vond dit vernieuwend hoogbouwconcept echter nauwelijks ingang onder de Belgische modernistische architecten. Le Corbusier lichtte het publiek in over zijn ideeën en hoe hij die op de linker Scheldeoever wou toepassen. Concreet pleitte hij er voor het volledig vrij laten van de begane grond voor de voetgangers (door de collectieve woongebouwen te bouwen op palen), voor ondergrondse tramlijnen en verhoogde autobanen. In daktuinen zou het contact met de bodem worden hervonden. Het geheel voorzag licht, lucht en zon voor de bewoners.
Het meest fundamentele discussiepunt was ongetwijfeld de financiering. Het concept had enkel kans op slagen als het in zijn geheel en onveranderd werd gerealiseerd. Zowel de wooninrichtingen als de infrastructuur voor vrije tijd en de gemeenschapsvoorzieningen dienden gelijktijdig aangelegd om de leefbaarheid continu te verzekeren. Dat bleek niet realiseerbaar.
De inzendingen van de belangrijkste modernistische architecten van dat ogenblik werden volledig genegeerd. Antwerpen leek nog niet klaar voor hun vernieuwende visie.
De stadsbouwmeesters en de ingenieurs van Imalso konden zich niet veroorloven zich te verliezen in utopische projecten. De architecten in dienst van Imalso moesten rekening houden met factoren als de bouwkosten en de verwachte opbrengst. Daarbovenop kwamen nog enkele specifieke problemen, zoals de hoge kostprijs van de fundering in de opgespoten zandgrond en de verwachte hoge grondprijs van de terreinen.
In tegenstelling tot de hooggespannen verwachtingen werd de toekomst van Linkeroever niet bepaald door één van de vele internationale inzendingen. Geen grote namen hebben Antwerpen-West vormgegeven, maar wel twee ambitieuze ingenieur-architecten: Paul De Heem en Emiel Van Averbeke. Imalso vroeg aan beide architecten om samen een nieuw plan van aanleg te ontwerpen. Beiden waren geen onbekenden. Van Averbeke ontwierp de tunnelgebouwen. Paul De Heem was lid van de Raad van Beheer van Imalso. Als hoofdingenieur-architect van Bruggen en Wegen tekende hij al in 1925 een eerste aanlegplan voor het nieuwe Antwerpse stadsgedeelte.
Imalso vroeg aan beide architecten om samen een nieuw plan van aanleg te ontwerpen. Van Averbeke en De Heem lieten zich volop inspireren door de tientallen ingediende wedstrijdontwerpen. Het zou de vestiging van 100 000 inwoners mogelijk maken.
Het Antwerpse schepencollege keurde dit plan goed tijdens de zitting van 10 april 1934. Voor de realisatie volstonden voorlopig de grote lijnen en enkele belangrijke plaatsen. De rest volgde wel met de noodwendigheid van de tijd. Door de slechte economische en financiële toestand, ontbrak het gewoon aan kapitaal om zo’n groot project in één continue beweging te realiseren.
Het officiële aanlegplan legde de fundamenten van de nieuwe stad, zij het enkel voor het richtinggevende stratenpatroon. Grote brede lanen doorsneden de zandvlakte van west naar oost en van zuid naar noord. Tussen deze hoofdassen gaven kleinere straten de verschillende woonwijken vorm. Enkel de tunnels en vier vormende assen (noord/zuid en oost/west) en twee kleinere straten uit dit plan werden gerealiseerd. Met dit voorontwerp kon de effectieve wegenaanleg en bebouwing eindelijk beginnen. De vroegere polder werd verder ondergespoten; vroegere percelen werden systematisch onteigend. De laatste huizen van het vroegere Sint-Anneke verdwenen rond 1955. De Sint-Annakerk werd als laatste gesloopt in 1968.
Volgens de verslagen van Imalso liep het echter in het interbellum, ondanks de doorgedreven stratenaanleg, niet zo’n storm voor de aankoop van de aangeboden percelen. Bovendien werden toen en tijdens de oorlog vrij weinig percelen effectief bebouwd. De bebouwing was zeer sterk verspreid over het hele grondgebied. Dat gaf het nieuwe Antwerpen-West voorlopig nog het karakter van een vlakke zandwoestijn, hier en daar onderbroken door een eenzame woning.
Einde jaren vijftig werden de eerste flatgebouwen opgetrokken. De zogenaamde Amelinckxflatgebouwen werden in de jaren zestig in snel tempo gebouwd. Begin jaren zeventig verrees de wijk Europark (met onder meer een 25 verdiepingen hoog flatgebouw, gekend als 'Chicagoblok').
Tekst: Chris Vander Straeten.
Foto's en kaart: Archief HK Zwijndrecht Burcht, Danny Van Steen.
Bronnen:
SCHOOFS, D., Licht, Lucht en Ruimte. Van ideaalbeeld tot pragmatisme: een eeuw stedenbouwkundig denken toegepast op de Antwerpse linker Schelde-oever. Licentiaatsthesis KUL 2003 (www.ethesis.net).
IMALSO, Jaarverslagen, Felixarchief Antwerpen.
WIKIPEDIA, Linkeroever (Antwerpen).
RAEYMAEKERS, G., Geschiedenis van Zwijndrecht en Burcht - deel 3, 105-110, 147-154.